Woensdag 30 augustus
2000 Hoog en Laag Achtergrond Pagina
7
Renkumer
in hart en nieren: Joop Stoorvogel
“Renkumers
moeten op voorrang op woonruimte krijgen”
Een
serie over geboren en getogen Renkumers. De verhalen die zij vertellen doet het
oude Renkum herleven. Maar ook geven zij hun mening over de huidige situatie in
hun geboortedorp of omgeving.
Door Mieke Mintjes
In het jaar
1937 werd Joop Stoorvogel geboren op de Bellevue.
Hij groeide op, vond werk bij
Van Gelder en later bij een pianofabriek in Ede. Vervolgens reageerde de
destijds 27-jarige op een advertentie en werd postbode. Maar liefst
vierendertig jaar lang fietste en toerde hij als postbode door Renkum en omgeving.
De goedlachse Joop is altijd wel in voor een leuk geintje en heeft in de loop
der jaren al heel wat mensen in het 'ootje' genomen. Gezelligheid troef bij deze
Renkumer, die enthousiast vertelt over zijn werk en dorpsgenoten, maar ook serieus
ingaat op de veranderingen in zijn dorp.
„Ik zag een
advertentie in de krant waarin een postbode gevraagd werd. Ik dacht, verrek,
da 's net een mooi baantje voor mij. Nu stond er in de advertentie dat je een
brief aan de directeur moest schrijven. Het leek mij veel beter om er even
langs te gaan. Directeur Smit woonde naast het postkantoor in de Dorpsstraat.
Ik aangebeld en nadat hij de deur opendeed heb ik mijn naam gezegd en ook dat
ik voor de sollicitatie kwam. Dan moet je een brief schrijven, zei hij. Ik
vertelde hem dat ik toch in de buurt was en dacht dat het zo ook wel kon. Na
wat gemopper van zijn kant mocht ik binnenkomen. Hij vroeg wat algemene
gegevens en zei dat hij me nog een test moest afnemen. Hij vroeg me als ik met
de trein naar Amsterdam zou moeten, hoe ik dan zou reizen. Ik zeg nou, 'eers
noar Ede, door deur noar Utrech en van doar uut noar Amsterdam'. Dat was goed geantwoord!
Na een medische keuring die ok al niks veurstelde kon ik aan de slag."
Ongeveer
anderhalf jaar lang werkte Joop met een arbeiderscontract. Daarna kreeg hij
zijn vast aanstelling en werd beëdigd. „Ja, dan moet je een soort eed afleggen.
Ik moest mee de kluis in. De deur bleef open hoor!"
Na drie
weken met een collega meelopen te hebben, werd de gloednieuwe postbode zelfstandig
en bezorgde keurig de post bij de mensen in zijn wijk. Naast zijn werk in Renkum,
was Joop ook reserve in Heelsum. In dat dorp werkte de post met vier mensen, in
Renkum met ongeveer acht. Bij ziekte of vakantie viel de Renkumer in. „Je kon
de klok er op gelijk zetten, als ik in Heelsum moest invallen had ik altijd de
grootste wijk. Ik weet niet hoe ze het flikten, maar het was wel zo,"
lacht de postbode hartelijk.
Alhoewel de
postbodes, volgens Joop, best een mooi baantje hadden, meent hij dat we niet
moeten vergeten dat de winters vroeger veel strenger waren dan tegenwoordig. Ook
het feit dat alle post per fiets bezorgd moest worden. Sommige routes leidden
de postbodes ver richting Ede. „Je kwam de postbode van Ede tegen! Je moest
alle boerderijen en afgelegen huizen af, dat was een heel eind." Namen als
Dorrestijn, Tinsen, Staadegaard, Penning, Brouwer, Koker, Wisgerhof en vele
anderen passeren als Joop de route uitlegt.
„Bij Huize
de Keijenberg kregen we koffie." De collegae waar Stoorvogel mee werkten,
waren onder andere Jan Ruisch, Wimpie Ruisch, Willie Wildeman, Piet Böhmer,
Evert van Dijk, Frans van de Veen, R. Hoefakker, J. van Weley en als
leermeester trad op Toontje Rus.
Streken
Met een
quasi onschuldig gezicht zegt de voormalige postbode:”Als er bij de post iets
gebeurd was, wees iedereen gelijk naar mij."
Op de vraag eens een paar streken te vertellen lacht hij en vertelt het
volgende verhaal: „Ken je Wout van de Born nog? Hij woonde op de
Keijenbergseweg. De kraakwagen kwam destijds iedere week langs om rommel op te
halen. Ik liep er met de post en zag dat Wout bij de kraak een paar schoenen
neergezet had. Van die hoge kistjes. Gaten in de zolen. Ik denk 'die neem 'k
mee, wöh'! Ik die dingen in de fietstas gedoan. Veertien dagen gewacht, een
mooi doosje opgezocht, oude schoenen erin en er een prachtig postpakket van
gemaakt. Op naar Wout en aangebeld. Dag Stoor, zei hij, wie zou de gulle gever
zijn? Ik zeg 'dat weet je maar nooit', liet hem tekenen en riep 'nou ajuu
heur!' Maar ja, ik moest dezelfde weg ook weer terug. Daar stond de dikke Wout
te schuddebuiken van het lachen. Schik dat hij had!"
Niet alleen
dorpsgenoten konden rekenen op een kwajongensstreek van Joop, ook de andere
postbodes ontkwamen niet aan zijn geintjes. „Iedere morgen rond zes uur bracht
Silfhout vanuit Arnhem de post op het kantoor. Eerst leverde ze de post in Wageningen
af, daarna was Renkum aan de beurt. Ik op een morgen heel vroeg naar het Dorpspleintje
want daar stond een telefooncel. Ik heb het Renkumse postkantoor gebeld en
vertelde dat ik de bestuurder was van de wagen die de post moest afleveren. Maar
dat ik dat niet kon omdat de auto stuk was gegaan en ik onder aan de Wageningse
Berg stond. Of ze de post maar wilde komen halen! Ik hoorde een gevloek en
gemopper! Even later zag ik ze op de fiets aankomen. Hé jongens, waar gaan
jullie naar toe? Op dat moment kwam de wagen met de post aangereden. Och, och,
wat heb ik gelachen."
„Ook Rikke,
de hoofdbesteller, heb ik een keer te pakken gehad. Die ging thuis wel eens een
middagdutje doen. Tussen de eerste en de tweede trans. Om drie uur in de middag
was de volgende dienst. Hij kwam nooit te laat op het werk. Ik ben op een
middag, terwijl hij lag te slapen, naar zijn huis gegaan en heb alle luiken
dichtgedaan. Lekker donker in huis toch? Hij kwam een uur te laat op zijn werk!
Oh ja, hij vroeg in de Kersttijd ook eens om een kerstboom. Na de kerst heb ik
de inmiddels kale kerstboom van ons thuis, bij hem in de tuin gezet. Ja echt,
al die dingen kon je vroeger gewoon uithalen. Ik heb bij de post echt een leuke
tijd gehad," meent de grappenmaker met tranen in de ogen van het lachen.
„Weet je, er kwam eens een collega van mij met de post een hof pad oplopen. De
mevrouw die daar woonde vroeg hem 'je leest onze post toch niet hè?' Waarop de
collega antwoordde 'dat zou ik nooit doen mevrouw, maar u krijgt zondag wel
visite."
Paardrijden
Als kleine
jongen heeft Joop uiteraard ook het nodige meegemaakt in zijn dorp. „Ik weet
nog goed dat als we vroeg in de morgen naar de Wilhelminaschool gingen, we voorbij
de boerderij van Peelen kwamen. Daar hadden ze vaak een vrachtwagen gekookte
piepers neergekiept. Als varkensvoer. Die piepers waren nog gloeiend heet. Wij
pakten dan een handvol op, haalde de schil eraf en aten die dingen op." „Op
onze vrije woensdagmiddag gingen we ook naar Peelen. Dan mocht je met de
voerman mee. Prachtig! Later in de middag, tegen zes uur werden de paarden in een
lange rij aan elkaar gebonden en naar de wei bij Onder de Bomen gebracht. De
kinderen mochten op de paarden zitten. Wie te laat kwam had pech. En ja, het is
feitelijk een rotstreek, maar dan jaagden we die paarden wel op. Net zolang tot
er één van de kinderen van het paard duvelde. Dan sprong je er gauw op."
Net als veel
dorpsgenoten heeft Joop zich ook vermaakt met het rapen van eikels, beukennootjes
en tamme kastanjes. Die werden voor een paar centen verkocht aan Nellestein de
kolenboer. Ook bosbessen plukken was een geliefde bezigheid van veel Renkumers.
Ze maakten er jam en dergelijke van. „Wij verkochten de bosbessen aan een
mevrouw die aan de Utrechtseweg woonde. Daar kreeg je 'goed' geld! Maar dan ging
mijn moeder mee, die inde de centen!"
Joop Stoorvogel
is geboren op de Bellevue, maar verhuisde al op jonge leeftijd naar de
Groenendaalseweg. „Niemand had daar riolering. De gierput moest twee keer per jaar
geleegd worden. Dat mocht pas na tien uur in de avond. Bij ons thuis waren drie
jongens. Als mijn vader van zijn werk bij Van Gelder thuis kwam, zaten wij al
met twee teilen te wachten. De put hadden we overdag al open gegraven. We
hoefden alleen de deksel er af te halen. Vader schepte met een gierschep de smurrie
in de teilen, wij gooiden het spul over het land. Dat stonk natuurlijk
vreselijk. Als mensen dat roken zeiden ze, daar hebben ze bruiloft."
Woonjaren
Over het
huidige Renkum heeft Joop zo zijn eigen gedachten. „Ieder jaar heb je hier
Renkum Bomvol. Meneer Hageman is van de organisatie. Ik zou hem eens willen
vragen of de organisatie niet de muziekverenigingen in Renkum en Heelsum de
gelegenheid wil geven om tijdens die dag te spelen. Ze willen best, maar willen
wel gevraagd worden. De laatste keer ben ik bij Renkum Bomvol geweest. Ik vond
het een dooie boel! Zo hier en daar op een hoek een stel muzikanten is veel
gezelliger.''
Het Renkum
van tegenwoordig kun je niet vergelijken met vroeger, is Joop van mening. „Het
is een heleboel import. Wat me tegen de borst stoot is het volgende. Neem nu mij
bijvoorbeeld. Ik ben twee jaar geleden verhuisd. Veronderstel dat ik het op
mijn huidige adres niet naar mijn zin zou hebben (wat overigens niet het geval
is). Als ik naar de woningstichting ga om een ander huis te vragen is de procedure
tegenwoordig dat ik dan twee zogenaamde 'woonjaren' heb. Heeft iemand uit
bijvoorbeeld Nijmegen vijf woonjaren, heeft die persoon voorrang en krijgt dus
het huis dat ik wellicht graag zou willen bewonen. Nou, da vin 'k maar niks! Ik
vind dat de echte Renkumers voorrang op woonruimte moeten hebben. Wij Renkumers
komen bijna niet aan bod. Maar wie heeft Renkum opgebouwd? Dat zijn wél de
Renkumers!"
Uiteraard
voor Joop Stoorvogel ook de vraag hoe hij over het plaatselijk dialect denkt.
Hij lacht eens omdat hij het hele gesprek in het dialect gevoerd heeft. „Wij
hebbe een mooi dialec en da wou 'k graag zo houwe! As ik anders pröat heur ik
mezelf. Ik bin hier gebore en getoge. Ik bin een Renkumer en da w' ik
blijve!!"