zondag 26 juli 2015

Overige blogs van het Historisch Genootschap Redichem

Het dashboard van Genootschap Redichem
Herinneringen van Gerard van der Schouw Jzn.
Historische wetenswaardigheden van Renkum
Opmerkelijke Renkumse Families
Historische Wandelgidsen van Renkum
- Renkumse Steenovens

Een Renkumer geridderd: Luitenant-kolonel Corstiaan de Haan 2015

Luitenant-kolonel Corstiaan de Haan, hoofd ceremonieel en protocol van het Commando Landstrijdkrachten. „Een klus die ik mijn leven niet meer vergeet.”Foto: Serge Ligtenberg

Onlangs speldde defensieminister Hennis bij Corstiaan de Haan (54) de Orde van Oranje-Nassau met de Zwaarden op. „Toen ze opsomde waarvoor dat allemaal was, voelde ik emotie toen de MH17-ceremonie passeerde. Toen begreep ik welke impact de terugkeer van de slachtoffers nog steeds op me heeft.” De luitenant-kolonel is hoofd ceremonieel en protocol van het Commando Landstrijdkrachten in Utrecht. Uit hoofde van die functie werd hij vorig jaar opgetrommeld om de thuiskomst te regelen van de stoffelijk overschotten op vliegbasis Eindhoven.

zondag 15 juni 2014

Daisy Junius 1868-1951, Schrijfster en Redactrice woonde in villa Mimosa te Heelsum


In "Groen was mijn Dorp" schreef Wes Beekhuizen op blz. 170: "Wel vertelt Wesselink iets over een soort artiestenkring die zich in ons dorp gevormd had na de eeuwwisseling en waartoe, behalve vele schilders, ook de beeldhouwer August Falise, enkele schrijfsters en sommige, z.g.n. kunstlievende leden behoorden.
Een van die schrijfsters, de kleine Daisy Junius, herinner ik me heel goed en haar villaatje Mimosa, schuin tegenover het Kurhaus van dokter Marx, evenzeer. Daisy Junius schijnt een romantische natuur te hebben bezeten hetgeen zelfs tot uiting kwam in de namen die zij gegeven had aan de slingerpaadjes in haar grote achtertuin die reikte tot aan het Heelsumse broek. In die lusthof kronkelden het Pad der liefde, het Pad der dromen, het Pad der manestralen, enz."
Zie verder: http://www.biografischwoordenboekgelderland.nl/bio/6_Daisy_Junius

Daisy Junius
1868-1951, Schrijfster en Redactrice
Egberdina Anna Junius werd op 4 augustus 1868 in Groot Letjesbosch (Zuid-Afrika) geboren als vierde en laatste kind van de journalist Johan Hendrik (Henri) Junius (1836-1899) en Sara Helena Keppel Hesselink (1842-1922). Ook de drie andere kinderen waren in ZuidAfrika geboren: zus Anna Maria te Prins Albert in 1861 en haar broers Herman Gijsbert in Groot Letjesbosch in 1863 en Jan Hendrik te Beaufort in 1865. Egberdina, die zich bij haar schrijversnaam Daisy liet noemen, overleed te Renkum op 24 mei 1951.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-019.jpg
Egberdina Anna (Daisy) Junius in 1908 op veertigjarige leeftijd (foto: Collectie Letterkundig Museum, Den Haag)
Hoe de kinderen Junius hun jeugd in Zuid-Afrika hebben doorgebracht weten we niet, maar uit de titel en inhoud van het reisboek Zonnig Afrika (Haarlem 1892), dat voor een belangrijk deel op naam van hun moeder staat, kan afgeleid worden dat zij daar tamelijk zorgenvrij op terugkeken. Trouwens: wie zo indringend over jeugdervaringen en opgroeiende meisjes kan schrijven als Daisy moet welhaast op een aansprekend voorbeeld kunnen terugvallen. Haar ouders, Gelders van oorsprong, trouwden in 1861 in Kaapstad. Enige jaren later betrokken zij een huis in de omgeving van Beaufort, waar vader redacteur van de lokale krant The Beaufort West Courier was. Misschien kreeg moeder heimwee; feit is dat zij en de kinderen eind jaren ’80 repatrieerden. Vader bleef achter en zou in 1899 in het Zuid-Afrikaanse Piket Berg overlijden.
Moeder en de beide dochters betrokken een kleine villa aan de Utrechtseweg 98 te Heelsum. Het gereconstrueerde bevolkingsregister van Renkum, waartoe Heelsum behoort, laat zien dat Egberdina daar in 1945 nog steeds woonde, evenals haar zuster Anna, inmiddels weduwe.
Vrij snel nadat de familie zich in Renkum had gevestigd, begon Egberdina te publiceren. In 1890 verscheen haar debuut, de bundel Uit den caleidoscoop bij de Arnhemse uitgever Jan Minkman. Op de titelpagina prijkt haar nom de plume: Daisy E.A. Junius. In het korte openingsverhaal ‘Inkwartiering’ beschreef Daisy hoe de komst van huzaren de gemoederen van een dorpsgemeenschap bezighield: getrouwde dames werden zenuwachtig, jonge meisjes verheugden zich op de komst van de militairen, oude meiden hoopten op een fooitje, jongeren op een gezellig praatje, boeren legden vers stro in de deel en de schoolmeester tobde met tanend gezag. De titel geeft ook de vorm aan: je ziet een bonte mengeling van dorpstaferelen onder de caleidoscoop doortrekken. Het ging Junius om de schildering, het observeren.
Kinderen, gezin, ouders en familie spelen een grote rol in haar werk. Het is veel leed en geluk dat haar verhalen thematisch verbindt, mooi, fris en helder beschreven. Plot en slot verlopen in haar verhalen vaak anders dan de lezer verwacht. Junius’ verhalen ademen de geborgenheid die destijds ook opsteeg uit tijdschriften als Eigen HaardElsevier’s Geïllustreerd Maandblad en de Katholieke Illustratie.
Tussen 1890 en 1909 verschenen naast haar debuut nog een toneelspel, twee bundels verhalen en drie romans. In die twintig jaar ontwikkelde haar thematiek zich met de veranderende maatschappelijke verhoudingen. Zo komt in Adel luitenant Jonker Hendrik Bringersoord tot het inzicht dat zijn verloving met freule Nelly van Doorn op een verkeerde keuze is gebaseerd: zij passen niet bij elkaar. Hij viel voor een nichtje met een karakter dat volstrekt tegengesteld aan dat van de freule was. Het nichtje was niet van adel, ze was de dochter van een kunstschilder. ‘Verversverliefdheid’, dat kan niks wezen, bromde Hendriks vader. De generatiekloof is daar. Tijdig weet Junius een ironische toets aan te slaan, als zij de ‘Bond tot verbetering of uitroeiing van lichtzinnige mannen’ en andere soortgelijke gezelschappen in het verhaal vlecht, en er de aristocratie mee bespot. De achtergrond, het schildersmilieu, wortelde in ‘Pictura Veluvensis’, de kunstenaarsvereniging, die in 1902 te Renkum was opgericht. Rond de Haagse schilder Théophile de Bock, die zich in 1895 te Renkum vestigde, verzamelden zich allerlei landschapschilders, onder wie Hendrik van Ingen, de Veluwse schilder die zij het meest bewonderde en over wie zij in 1911 publiceerde. De kring trok vanaf het begin ook andere kunstenaars aan, zoals de beeldhouwer August Falize en Daisy Junius.
Daisy’s grote roman Jong Leven (1901) heeft denkelijk de meeste bekendheid genoten, en daaraan is de schrijfster en redactrice Anna de Savornin Lohman (1868-1930) ongewild debet geweest. Het titelblad vermeldt als auteur ‘Daisy met tekeningen van JUNIUS’. Wie met de laatste werd bedoeld, is niet duidelijk. Daisy zelf zou later ontkennen dat zij de tekeningen had gemaakt. In deze roman viert een aantal vriendinnen in Arnhem hun vakantie, voordat ze hun studies zullen vervolgen. Ze logeren bij de ouders van een van de meisjes. Ouders wier huwelijk geslaagd is, want moeder geeft de meisjes regelmatig een kijkje in haar huwelijksleven: “Trouwen?”, zei mevrouw, “trouwen … meisjes, dat is geen kleinigheid”; gevolgd door talloze voorbeelden uit mevrouws praktijk en die van anderen over situaties waarin het in het huwelijk mis kon gaan. Maar uiteindelijk was Junius’ opvatting: “Duizendmaal te benijden is elke vrouw, die een werkkring vervuld [sic] en in vrede en vreugde haar leven doorbrengt.” Zoals met elk boek: als je er niet voor openstaat, wordt de lectuur ervan niks. Het gaat bij literatuur in eerste en laatste instantie altijd om herkenbaarheid van de beschreven situatie, de geuite gevoelens, de verwoorde gedachten. Dat mag dan zo zijn, kort na verschijning werd deze roman door Anna de Savornin Lohman neergesabeld. Nu was de rancuneuze Anna iemand met wie je het gemakkelijk aan de stok kon krijgen; de controversiële schrijfster had haar aanhangers, maar telde ook vele vijanden. Ruim 45 jaar was zij redacteur van De Hollandsche Lelie, ‘weekblad voor jonge dames’. Hoewel Anna het omstreeks 1907 ook op andere schrijvende telgen uit het Juniusgeslacht had gemunt, viel Daisy de twijfelachtige eer te beurt als eerste de kritische aandacht van de redactrice annex recensente van De Hollandsche Lelie te trekken: “Is het een toevallige samenloop van omstandigheden, waardoor Jong Leven voortdurend zoo’n in ’t oog loopende overeenkomst heeft met Schoolidyllen?” sneerde Anna in het Soerabajasch Handelsblad van 8 februari 1902, waaruit zij werd geciteerd in De Hollandsche Lelie van 18 maart 1903. Meteen zo’n onverzoenlijke toon. Het zou ook nooit meer goed komen tussen die twee. Toen De Savornin Lohman de beschuldiging van plagiaat een jaar later in het Haagse dagblad Het Vaderland herhaalde en nog eens in haar eigen De Hollandsche Lelie, ontstak Daisy in woede. Ze overwoog gerechtelijke stappen, ook al omdat de titel en de auteur in de besprekingen verkeerd waren gespeld. Dat laatste lijkt voor de neutrale lezer geen halszaak, maar voor Daisy was het dat toch wel, want Anna had haar pseudoniem onthuld. Daisy diende inderdaad een klacht in, maar de zaak werd enige tijd later geseponeerd, zoals Anna haar lezers inDe Hollandsche Lelie triomfantelijk liet weten. Daisy beweerde echter dat dat pas gebeurde nadat Anna haar excuses had gemaakt.
Daisy’s werk was zorgvuldig gestileerd en verrassend, daar waar ze het vertellersperspectief geleidelijk van de ene naar de andere verhaalfiguur over liet gaan. Haar verhalen gaven een indruk van het leven van de gegoede burgerij in haar tijd, maar haar (meisjes)boeken waren vooral even zovele pleidooien voor de economische, geestelijke en sociale zelfstandigheid van de vrouw. Ook al ging het soms verschrikkelijk mis, zoals in Op verkeerde grondslagen, waarin de vrouwen op basis van hun verkeerde keuzen met de gevolgen werden geconfronteerd.
Maar er was meer. Terwijl de personen in de meeste van haar boeken jonge meisjes onder de twintig zijn, is in De bakens verzet (1907) de mooie, rijke, ongetrouwde, dertigjarige, aristocratische Tekla de hoofdpersoon. Junius werkte hierin een aantal verwante thema’s uit, de ongetrouwde moeder, de ‘gevallen vrouw’, en de rechtsongelijkheid tussen gehuwden op het gebied van het scheidingsrecht. In Daisy’s eigen woorden heette het, dat Tekla: “de diepvoelende, moderne, jonge Hollandsche vrouw is, die niet meer kán leven binnen de enge grenzen door Zóó-hoort-het nauw om het leven van den mens, en nauwer nog om het bestaan van de Vrouw getrokken; Tekla kiest en gaat nieuwe wegen, zij verzet de bakens, niet in de eerste plaats uit eigen belang, doch vooral gedreven door een krachtig vrouwelijk medegevoel met ieder, die leeft en lijdt onder de huidig gangbare, maar valse moraal en onze onoordeelkundige huwelijkswetgeving.” Waar het instituut huwelijk in Jong Leven (en in haar eerdere verhalen) overeind bleef, ondergroef Junius bewust de fundamenten ervan in De bakens verzet. In de tussenliggende periode – van zes jaar – ontwikkelde zij een kritische zin. De plaatselijke dominee met zijn voorspelbare, conservatieve ideeën over het huwelijk en gezin fungeert in De bakens verzet als kraben springplank. Wat Junius in De bakens verzet als fictie verwoordde, werd in haar tijdschrift Nieuw Vrouwenleven levensdoel. Daarin pleitte zij voor het ‘vrije huwelijk’, ‘de vrije liefde’, en dat hoefde niet per se een huwelijk te zijn. Heel nieuw was dat standpunt toen niet: tien jaar daarvoor bepleitte De Savornin Lohman al hetzelfde inHet ééne noodige (1897), en ook daarin is een thema te vinden dat Daisy ook enkele keren in haar verhalen zou verwerken: zelfmoord. Jong Leven en De bakens verzet waren tegenpolen, of liever en beter: ze waren belangrijke ijkpunten in het werk van Daisy Junius.
Vanuit haar woonhuis annex bureau Nieuw Vrouwenleven aan de Utrechtseweg 98 te Heelsum liet zij het gelijknamige tijdschrift Maandblad voor Dames met Rubriek voor Heeren verschijnen; zij gaf er ook haar andere werk uit. Nieuw Vrouwenleven, waaraan ook haar zusje en een zwager meewerkten, verscheen tussen 1907 en vermoedelijk 1928. In die zin was Nieuw Vrouwenleven een familieblad.
Daisy Junius overleed ongehuwd op 24 mei 1951 te Renkum. Ze ligt met haar moeder en zusje in een familiegraf op Moscowa in Arnhem. Daisy was geen belijdend of actief lid van de hervormde kerk, maar liet haar onroerende goederen aan die geloofsgemeenschap na.

Werken (selectie en niet in de tekst genoemd)

  • Kapellen, Amsterdam 1895
  • ‘Van een gang naar de ovens’, in: De Amsterdammer, nr. 1439 (2 januari 1905)
  • ‘Oud vrouwtje van Rozande’, in: Eigen Haard 32 (1906), 746-747
  • Renovalia, Heelsum 1909
  • ‘H.A. van Ingen’, in: Eigen Haard 37 (1911), 45-48

Literatuur

  • R. Chamuleau, ‘Een vergeten schrijversfamilie en een vileine freule’, in: Ricochet, nr. 3 (januari 2003), 5-10
  • A. de Savornin Lohman, Herinneringen, Amsterdam z.j. [1909]
  • P van Wissing, ‘Kunst aan de Veluwezoom. De kunstenaars. vereniging Pictura Veluvensis’, in: D. Verhoeven (red.),Gelderland 1900-2000, Zwolle 2006, 20-25
  • P. van Wissing, ‘Trouwen? … trouwen, … meisjes, dat is geen kleinigheid’. Over de ‘combatante’ meisjesboekenschrijfster Daisy Junius (1868-1951)’, in: Arnhem de Genoeglijkste 26 (maart 2006), nr. 1, 29-38
Pieter van Wissing
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 60-63.

woensdag 2 april 2014

Louis de Bourbon (dichter) is in de gemeente Renkum geboren

Louis Jean Henri Charles Adelberth de Bourbon (Renkum27 december 1908 – Arnhem8 januari 1975) was een Nederlands dichter en prozaschrijver.
Bourbon was een achterkleinzoon van de in 1845 te Delft overleden Franse troonpretendent Karl Wilhelm Naundorff, wiens nazaten - ten onrechte, zou later blijken - gerechtigd waren de naam Bourbon te voeren.
Louis de Bourbon studeerde rechten te Nijmegen en behaalde daar in 1933 de meestertitel. Hij publiceerde zijn literaire werk in Het Venster en later in De Gemeenschap, waar hij redacteur van werd. Daarnaast was hij werkzaam in de journalistiek (onder meer in Nederlands Oost-Indië). Van 1938 tot 1941 was hij burgemeester van Escharen. In 1941 is hij benoemd tot burgemeester van Oss. Vanwege toenemende onvrede over de maatregelen van de Duitse bezetter nam Bourbon ontslag in 1943. Hij dook onder bij de kunstschilder Jacques van Mourik in Plasmolen en ging in het verzet. De Duitse bezetter veroordeelde hem bij verstek ter dood. Daags na de bevrijding van Oss (19 september 1944) werd Bourbon als waarnemend burgemeester van Oss aangewezen. In 1946 trad hij terug en wijdde zich vooral aan de letteren. Hij trouwde met de dochter van de man bij wie hij ondergedoken was geweest, Ity van Mourik.
Door de Leuvense professor Jean-Jacques Cassiman werd in 1998 aangetoond dat Naundorffs DNA niet verwant was met dat van familie De Bourbon. Daaruit kon worden geconcludeerd dat Louis de Bourbon geen nazaat van Lodewijk XVI is.

Geert H. Maassen heeft het volgende gedocumenteerd in: 2898 Documentatie Renkum 2, Gevonden archiefstukken, nr 702: Louis de Bourbon, Franse troonpretendent, werd geboren in Oosterbeek, woonde uiteindelijk te Doorwerth, stierf aan kanker, en werd begraven op de Algemene Begraafplaats Noord te Oosterbeek (graf B 362), 1975. Fotokopieën van krantenknipsels, 1975.
Lees hier verder

zaterdag 22 februari 2014

Pieter Jelles Troelstra trouwde in Renkum in 1888

Huwelijksakte van Pieter (Jelles) Troelstra en Sjoukje Maria Diderika Bokma de Boer, Renkum 11 oktober 1888 met kantmelding, en akte van inschrijving van het vonnis van echtscheiding van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, 27 december 1907.

Op 11 oktober 1888 werd te Renkum het huwelijk gesloten tussen de 28- jarige advocaat Pieter Troelstra (1860-1930) en de evenoude Sjoukje Maria Diderika Bokma de Boer (1860-0000), bekender als de schrijfster Nienke van Hichtum.

De sociale nood van de arbeidersklasse bestreed Troelstra - anders dan bijvoorbeeld Domela Nieuwenhuis - via de parlementaire oppositie, door de oprichting van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP); in 1897 vertegenwoordigde hij de SDAP in de Tweede Kamer. In 1903 voerde hij felle debatten met Abraham Kuyper over de spoorwegstaking. Tegen zijn wil in wilde de SDAP in 1913 na de succesvolle verkiezingen geen regeringsverantwoordelijkheid nemen. Een voorgenomen staatsgreep mislukte, en Troelstra erkende zich te hebben vergist in de revolutionaire gezindheid van zijn landgenoten.

De auteur Nienke van Hichtum schreef vanuit maatschappelijke bewogenheid een aantal verhalen, waarin - naar pedagogische opvattingen van toen - 'het kind het kind werd gelaten'. Het meest bekend werd ze met Afke 's tiental, dat inmiddels de vijftigste druk heeft bereikt. De Haagse Jan Campertstichting stelde na haar dood op grond van haar literaire werk de Nienke van Hichtumprijs in voor auteurs van jeugdboeken.

(RAGld, burgerlijke stand, Renkum huwelijken 1888, akte 36)

zaterdag 15 februari 2014

Paul Johan Reijmer (1882-1952)


Ten onrechte staat op Wikipedia dat deze man de naamgever is van de Reijmerweg in Renkum. Het is bekend dat de archieven van de gemeente Renkum verbrand zijn in WOII. Anders was deze verwarring niet ontstaan. 
Paul is wel in Renkum geboren, maar de Reijmerweg had die naam al toen Paul Reijmer nog een jonge man was en bovendien geeft zijn staat van dienst ook geen aanleiding voor deze eer.
Zie bijvoorbeeld http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/bwn3/reijmer. Daar vind je o.a. de volgende passages:
“Reijmer, Paul Johan (1882-1952) ……. Een ernstige ziekte noodzaakte Reymer in september 1928 zijn financiën te laten beheren door zijn zwager notaris J.B. Luykx. Deze bemerkte dat Reymer aanzienlijke ongedekte schulden had die hij hielp saneren.
Daartoe aangezocht door kabinetsformateur Ruijs de Beerenbrouck, werd Reymer op 10 augustus 1929 minister van Waterstaat. Het bleek geen gelukkige keuze te zijn, omdat hij - ondanks de aanstelling op 1 april 1930 van J.A. Ringers als directeur-generaal van Waterstaat - weinig greep kreeg op het omvangrijke ambtelijke apparaat. H.W. Tilanus vond hem 'als bewindsman weinig constructief' en P.J. Oud noemde hem achteraf zelfs 'volkomen onministrabel'. Het zendtijdbesluit 1930 van Reymer, uitgesproken gunstig voor de confessionele omroepen KRO en NCRV, werd door een meerderheid van het parlement goedgekeurd, maar bracht de AVRO ertoe het overleg met de minister af te breken.
Na zijn aftreden als minister in mei 1933 bleef Reymer ambteloos tot 1 januari 1935, toen hij burgemeester van Roermond werd. In deze gemeente van 17.000 inwoners beheerde hij de portefeuilles van financiën en onderwijs. Een groot succes is dit latere burgemeesterschap niet geworden. Hij kreeg als noorderling weinig voeling met de bevolking, wat hem vooral na de Duitse bezetting in mei 1940 parten zou spelen. Ook al beschuldigde het illegale blad Oranjepost van 21 september 1941 hem er ten onrechte van geheim lid van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) te zijn, hij ging wel vrij ver in zijn samenwerking met Duitse instanties en met de nationaal-socialistische commissaris van de provincie Limburg, M.V.E.H.J.M. graaf De Marchant et d'Ansembourg. Dit bleek bijvoorbeeld bij het ontslag dat Reymer de gemeentesecretaris, H.L.M. Kramer, eigenmachtig verleende op 6 december 1941, en uit het bijwonen van een demonstratie van de Hitlerjugend en de Nationale Jeugdstorm op 12 juli 1942. Onder overlegging van een medisch attest vroeg Reymer eind juli 1943 ontslag als burgemeester van Roermond en als waarnemend burgemeester van Maasniel (sinds december 1941 had hij die waarneming op zich genomen); dat ontslag werd hem met ingang van 6 september eervol verleend.
Op 6 oktober 1945 werd Reymer - na zijn aanhouding op 3 oktober 1945 in Haarlem - te Roermond in bewaring gesteld, verdacht van verraad en samenwerking met de Duitse bezetter. De betaling van zijn pensioen werd gestaakt. De procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te 's-Hertogenbosch besloot in 1946, waarschijnlijk op grond van een psychiatrisch rapport, Reymer buiten vervolging te stellen onder oplegging van beperkende voorwaarden voor een proeftijd van drie jaar (zie o.a. Maas en Roerbode van 26 en 27 september 1946). Na een lange procedure nam de minister van Binnenlandse Zaken op 25 maart 1949 het besluit Reymer alsnog krachtens het Zuiveringsbesluit 1945 te ontslaan en hem vervallen te verklaren van de pensioenrechten die hij als burgemeester opgebouwd had.

Dit was het trieste einde van een loopbaan die veelbelovend begonnen was en haar hoogtepunt vond in het burgemeesterschap van Hilversum (1922-1929). Het ministerschap ging de bestuurlijke krachten van Reymer te boven, en als burgemeester van Roermond mislukte hij, vooral toen hij de bezettingsmoeilijkheden niet aankon. Eind 1942 schreef Reymer een brochure:” Het eigen recht van het staatsgezag” (Maastricht, [1943]), waarin hij het katholicisme in Limburg 'geclericaliseerd' noemde en een strikte scheiding van kerk en staat bepleitte. Zowel door de inhoud als door het tijdstip van verschijnen van deze brochure zal hij nog meer katholieken van zich vervreemd hebben dan tevoren door het maken van schulden in zijn Hilversumse tijd en door zijn drankgewoonten.”

en tenslotte: 
De procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te 's-Hertogenbosch besloot in 1946, waarschijnlijk op grond van een psychiatrisch rapport, Reymer buiten vervolging te stellen.” 

Elders op het internet is sprake van een verklaring van “ontoerekeningsvatbaarheid”. Formeel werden zijn misstappen hem niet aangerekend, dus. 

Heinrich Gerhard Reijmer (1835-1922)

Heinrich Gerhard Reijmer is de naamgever van de Reijmerweg in Renkum en niet zijn zoon Paul Johan Reijmer, zoals Wikipedia aangeeft.

Op het internet[1] vinden we dat Heinrich Gerhard Reijmer op 17-04-1874 is genaturaliseerd tot Nederlander, dat hij steenfabrikant was en geboren in Wardhausen, bij Kleef. Heinrich Gerhard was dus een genaturaliseerde Duitser.  Hij was getrouwd met Arnolda Hermina van Wijck en woonde in Renkum. Daar is o.a. zoon Paul Johan geboren, hun 5e kind.
Renkum GH Reijmer 1889 Gelders Archief fotoalbum 570
Volgens genealogische gegevens op het internet[2] was Heinrich Gerhard op 26 october 1835 geboren in Griethausen, tussen Kleef en de Rijn. Zijn vader was Paulus Reijmer en zijn moeder Helena Verwaaijen.  In Heteren trouwde Heinrich op 8 september 1874 met Arnolda Hermina van Wijck, dochter van Richardus van Wijck en Jacoba Aleida Meijer. Van Wijck…dat klinkt bekend! Inderdaad: Heinrich was getrouwd met een telg uit het steen­bakkersgeslacht van Wijck, aan de overkant van de Jufferswaard. De steenoven van Reijmer zelf lag verder naar het westen, nog voorbij de steenoven De Ridder. Daarover vinden we op het internet: Steenfabriek Reijmer - 1873-1896 werd door aannemer Gerhard Heinrich Reijmer waarschijnlijk gepacht van eigenaar Van Leeuwen, werd “de Oven van Reijmer” genoemd en stond in de Randwijkse uiterwaarden in Heteren op de volgende coördinaten: 51° 57'42.67"N en 5° 43'8.56"O.[3] Dat is recht tegenover het huidige Aan den Rijn ten westen van de Reparco. Er is daar nu een natuurgebiedje en je vindt er niets meer van de Oven van Reijmer.
Nog steeds zien we geen voldoende redenen om een straat naar te noemen in Renkum, of wel? Nou ja, hij is raadslid en wethouder der gemeente Renkum geweest volgens Geert Maassen, wanneer precies is niet meer of zeer moeilijk te achterhalen. Heinrich is in 1922 gestorven. De vermoedelijke datering van de straatnaam komt overeen met het einde van Heinrich Reijmer’s leven. “Van aanzien” is hij wel geweest, zo te zien. We weten het (nog?) niet precies wat hij allemaal voor Renkum heeft gedaan, zodat deze straat naar hem genoemd is, maar duidelijk is dat zijn zoon dat niet gedaan kán hebben vóórdat de Reijmerweg die naam kreeg.