zondag 15 juni 2014

Daisy Junius 1868-1951, Schrijfster en Redactrice woonde in villa Mimosa te Heelsum


In "Groen was mijn Dorp" schreef Wes Beekhuizen op blz. 170: "Wel vertelt Wesselink iets over een soort artiestenkring die zich in ons dorp gevormd had na de eeuwwisseling en waartoe, behalve vele schilders, ook de beeldhouwer August Falise, enkele schrijfsters en sommige, z.g.n. kunstlievende leden behoorden.
Een van die schrijfsters, de kleine Daisy Junius, herinner ik me heel goed en haar villaatje Mimosa, schuin tegenover het Kurhaus van dokter Marx, evenzeer. Daisy Junius schijnt een romantische natuur te hebben bezeten hetgeen zelfs tot uiting kwam in de namen die zij gegeven had aan de slingerpaadjes in haar grote achtertuin die reikte tot aan het Heelsumse broek. In die lusthof kronkelden het Pad der liefde, het Pad der dromen, het Pad der manestralen, enz."
Zie verder: http://www.biografischwoordenboekgelderland.nl/bio/6_Daisy_Junius

Daisy Junius
1868-1951, Schrijfster en Redactrice
Egberdina Anna Junius werd op 4 augustus 1868 in Groot Letjesbosch (Zuid-Afrika) geboren als vierde en laatste kind van de journalist Johan Hendrik (Henri) Junius (1836-1899) en Sara Helena Keppel Hesselink (1842-1922). Ook de drie andere kinderen waren in ZuidAfrika geboren: zus Anna Maria te Prins Albert in 1861 en haar broers Herman Gijsbert in Groot Letjesbosch in 1863 en Jan Hendrik te Beaufort in 1865. Egberdina, die zich bij haar schrijversnaam Daisy liet noemen, overleed te Renkum op 24 mei 1951.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-019.jpg
Egberdina Anna (Daisy) Junius in 1908 op veertigjarige leeftijd (foto: Collectie Letterkundig Museum, Den Haag)
Hoe de kinderen Junius hun jeugd in Zuid-Afrika hebben doorgebracht weten we niet, maar uit de titel en inhoud van het reisboek Zonnig Afrika (Haarlem 1892), dat voor een belangrijk deel op naam van hun moeder staat, kan afgeleid worden dat zij daar tamelijk zorgenvrij op terugkeken. Trouwens: wie zo indringend over jeugdervaringen en opgroeiende meisjes kan schrijven als Daisy moet welhaast op een aansprekend voorbeeld kunnen terugvallen. Haar ouders, Gelders van oorsprong, trouwden in 1861 in Kaapstad. Enige jaren later betrokken zij een huis in de omgeving van Beaufort, waar vader redacteur van de lokale krant The Beaufort West Courier was. Misschien kreeg moeder heimwee; feit is dat zij en de kinderen eind jaren ’80 repatrieerden. Vader bleef achter en zou in 1899 in het Zuid-Afrikaanse Piket Berg overlijden.
Moeder en de beide dochters betrokken een kleine villa aan de Utrechtseweg 98 te Heelsum. Het gereconstrueerde bevolkingsregister van Renkum, waartoe Heelsum behoort, laat zien dat Egberdina daar in 1945 nog steeds woonde, evenals haar zuster Anna, inmiddels weduwe.
Vrij snel nadat de familie zich in Renkum had gevestigd, begon Egberdina te publiceren. In 1890 verscheen haar debuut, de bundel Uit den caleidoscoop bij de Arnhemse uitgever Jan Minkman. Op de titelpagina prijkt haar nom de plume: Daisy E.A. Junius. In het korte openingsverhaal ‘Inkwartiering’ beschreef Daisy hoe de komst van huzaren de gemoederen van een dorpsgemeenschap bezighield: getrouwde dames werden zenuwachtig, jonge meisjes verheugden zich op de komst van de militairen, oude meiden hoopten op een fooitje, jongeren op een gezellig praatje, boeren legden vers stro in de deel en de schoolmeester tobde met tanend gezag. De titel geeft ook de vorm aan: je ziet een bonte mengeling van dorpstaferelen onder de caleidoscoop doortrekken. Het ging Junius om de schildering, het observeren.
Kinderen, gezin, ouders en familie spelen een grote rol in haar werk. Het is veel leed en geluk dat haar verhalen thematisch verbindt, mooi, fris en helder beschreven. Plot en slot verlopen in haar verhalen vaak anders dan de lezer verwacht. Junius’ verhalen ademen de geborgenheid die destijds ook opsteeg uit tijdschriften als Eigen HaardElsevier’s Geïllustreerd Maandblad en de Katholieke Illustratie.
Tussen 1890 en 1909 verschenen naast haar debuut nog een toneelspel, twee bundels verhalen en drie romans. In die twintig jaar ontwikkelde haar thematiek zich met de veranderende maatschappelijke verhoudingen. Zo komt in Adel luitenant Jonker Hendrik Bringersoord tot het inzicht dat zijn verloving met freule Nelly van Doorn op een verkeerde keuze is gebaseerd: zij passen niet bij elkaar. Hij viel voor een nichtje met een karakter dat volstrekt tegengesteld aan dat van de freule was. Het nichtje was niet van adel, ze was de dochter van een kunstschilder. ‘Verversverliefdheid’, dat kan niks wezen, bromde Hendriks vader. De generatiekloof is daar. Tijdig weet Junius een ironische toets aan te slaan, als zij de ‘Bond tot verbetering of uitroeiing van lichtzinnige mannen’ en andere soortgelijke gezelschappen in het verhaal vlecht, en er de aristocratie mee bespot. De achtergrond, het schildersmilieu, wortelde in ‘Pictura Veluvensis’, de kunstenaarsvereniging, die in 1902 te Renkum was opgericht. Rond de Haagse schilder Théophile de Bock, die zich in 1895 te Renkum vestigde, verzamelden zich allerlei landschapschilders, onder wie Hendrik van Ingen, de Veluwse schilder die zij het meest bewonderde en over wie zij in 1911 publiceerde. De kring trok vanaf het begin ook andere kunstenaars aan, zoals de beeldhouwer August Falize en Daisy Junius.
Daisy’s grote roman Jong Leven (1901) heeft denkelijk de meeste bekendheid genoten, en daaraan is de schrijfster en redactrice Anna de Savornin Lohman (1868-1930) ongewild debet geweest. Het titelblad vermeldt als auteur ‘Daisy met tekeningen van JUNIUS’. Wie met de laatste werd bedoeld, is niet duidelijk. Daisy zelf zou later ontkennen dat zij de tekeningen had gemaakt. In deze roman viert een aantal vriendinnen in Arnhem hun vakantie, voordat ze hun studies zullen vervolgen. Ze logeren bij de ouders van een van de meisjes. Ouders wier huwelijk geslaagd is, want moeder geeft de meisjes regelmatig een kijkje in haar huwelijksleven: “Trouwen?”, zei mevrouw, “trouwen … meisjes, dat is geen kleinigheid”; gevolgd door talloze voorbeelden uit mevrouws praktijk en die van anderen over situaties waarin het in het huwelijk mis kon gaan. Maar uiteindelijk was Junius’ opvatting: “Duizendmaal te benijden is elke vrouw, die een werkkring vervuld [sic] en in vrede en vreugde haar leven doorbrengt.” Zoals met elk boek: als je er niet voor openstaat, wordt de lectuur ervan niks. Het gaat bij literatuur in eerste en laatste instantie altijd om herkenbaarheid van de beschreven situatie, de geuite gevoelens, de verwoorde gedachten. Dat mag dan zo zijn, kort na verschijning werd deze roman door Anna de Savornin Lohman neergesabeld. Nu was de rancuneuze Anna iemand met wie je het gemakkelijk aan de stok kon krijgen; de controversiële schrijfster had haar aanhangers, maar telde ook vele vijanden. Ruim 45 jaar was zij redacteur van De Hollandsche Lelie, ‘weekblad voor jonge dames’. Hoewel Anna het omstreeks 1907 ook op andere schrijvende telgen uit het Juniusgeslacht had gemunt, viel Daisy de twijfelachtige eer te beurt als eerste de kritische aandacht van de redactrice annex recensente van De Hollandsche Lelie te trekken: “Is het een toevallige samenloop van omstandigheden, waardoor Jong Leven voortdurend zoo’n in ’t oog loopende overeenkomst heeft met Schoolidyllen?” sneerde Anna in het Soerabajasch Handelsblad van 8 februari 1902, waaruit zij werd geciteerd in De Hollandsche Lelie van 18 maart 1903. Meteen zo’n onverzoenlijke toon. Het zou ook nooit meer goed komen tussen die twee. Toen De Savornin Lohman de beschuldiging van plagiaat een jaar later in het Haagse dagblad Het Vaderland herhaalde en nog eens in haar eigen De Hollandsche Lelie, ontstak Daisy in woede. Ze overwoog gerechtelijke stappen, ook al omdat de titel en de auteur in de besprekingen verkeerd waren gespeld. Dat laatste lijkt voor de neutrale lezer geen halszaak, maar voor Daisy was het dat toch wel, want Anna had haar pseudoniem onthuld. Daisy diende inderdaad een klacht in, maar de zaak werd enige tijd later geseponeerd, zoals Anna haar lezers inDe Hollandsche Lelie triomfantelijk liet weten. Daisy beweerde echter dat dat pas gebeurde nadat Anna haar excuses had gemaakt.
Daisy’s werk was zorgvuldig gestileerd en verrassend, daar waar ze het vertellersperspectief geleidelijk van de ene naar de andere verhaalfiguur over liet gaan. Haar verhalen gaven een indruk van het leven van de gegoede burgerij in haar tijd, maar haar (meisjes)boeken waren vooral even zovele pleidooien voor de economische, geestelijke en sociale zelfstandigheid van de vrouw. Ook al ging het soms verschrikkelijk mis, zoals in Op verkeerde grondslagen, waarin de vrouwen op basis van hun verkeerde keuzen met de gevolgen werden geconfronteerd.
Maar er was meer. Terwijl de personen in de meeste van haar boeken jonge meisjes onder de twintig zijn, is in De bakens verzet (1907) de mooie, rijke, ongetrouwde, dertigjarige, aristocratische Tekla de hoofdpersoon. Junius werkte hierin een aantal verwante thema’s uit, de ongetrouwde moeder, de ‘gevallen vrouw’, en de rechtsongelijkheid tussen gehuwden op het gebied van het scheidingsrecht. In Daisy’s eigen woorden heette het, dat Tekla: “de diepvoelende, moderne, jonge Hollandsche vrouw is, die niet meer kán leven binnen de enge grenzen door Zóó-hoort-het nauw om het leven van den mens, en nauwer nog om het bestaan van de Vrouw getrokken; Tekla kiest en gaat nieuwe wegen, zij verzet de bakens, niet in de eerste plaats uit eigen belang, doch vooral gedreven door een krachtig vrouwelijk medegevoel met ieder, die leeft en lijdt onder de huidig gangbare, maar valse moraal en onze onoordeelkundige huwelijkswetgeving.” Waar het instituut huwelijk in Jong Leven (en in haar eerdere verhalen) overeind bleef, ondergroef Junius bewust de fundamenten ervan in De bakens verzet. In de tussenliggende periode – van zes jaar – ontwikkelde zij een kritische zin. De plaatselijke dominee met zijn voorspelbare, conservatieve ideeën over het huwelijk en gezin fungeert in De bakens verzet als kraben springplank. Wat Junius in De bakens verzet als fictie verwoordde, werd in haar tijdschrift Nieuw Vrouwenleven levensdoel. Daarin pleitte zij voor het ‘vrije huwelijk’, ‘de vrije liefde’, en dat hoefde niet per se een huwelijk te zijn. Heel nieuw was dat standpunt toen niet: tien jaar daarvoor bepleitte De Savornin Lohman al hetzelfde inHet ééne noodige (1897), en ook daarin is een thema te vinden dat Daisy ook enkele keren in haar verhalen zou verwerken: zelfmoord. Jong Leven en De bakens verzet waren tegenpolen, of liever en beter: ze waren belangrijke ijkpunten in het werk van Daisy Junius.
Vanuit haar woonhuis annex bureau Nieuw Vrouwenleven aan de Utrechtseweg 98 te Heelsum liet zij het gelijknamige tijdschrift Maandblad voor Dames met Rubriek voor Heeren verschijnen; zij gaf er ook haar andere werk uit. Nieuw Vrouwenleven, waaraan ook haar zusje en een zwager meewerkten, verscheen tussen 1907 en vermoedelijk 1928. In die zin was Nieuw Vrouwenleven een familieblad.
Daisy Junius overleed ongehuwd op 24 mei 1951 te Renkum. Ze ligt met haar moeder en zusje in een familiegraf op Moscowa in Arnhem. Daisy was geen belijdend of actief lid van de hervormde kerk, maar liet haar onroerende goederen aan die geloofsgemeenschap na.

Werken (selectie en niet in de tekst genoemd)

  • Kapellen, Amsterdam 1895
  • ‘Van een gang naar de ovens’, in: De Amsterdammer, nr. 1439 (2 januari 1905)
  • ‘Oud vrouwtje van Rozande’, in: Eigen Haard 32 (1906), 746-747
  • Renovalia, Heelsum 1909
  • ‘H.A. van Ingen’, in: Eigen Haard 37 (1911), 45-48

Literatuur

  • R. Chamuleau, ‘Een vergeten schrijversfamilie en een vileine freule’, in: Ricochet, nr. 3 (januari 2003), 5-10
  • A. de Savornin Lohman, Herinneringen, Amsterdam z.j. [1909]
  • P van Wissing, ‘Kunst aan de Veluwezoom. De kunstenaars. vereniging Pictura Veluvensis’, in: D. Verhoeven (red.),Gelderland 1900-2000, Zwolle 2006, 20-25
  • P. van Wissing, ‘Trouwen? … trouwen, … meisjes, dat is geen kleinigheid’. Over de ‘combatante’ meisjesboekenschrijfster Daisy Junius (1868-1951)’, in: Arnhem de Genoeglijkste 26 (maart 2006), nr. 1, 29-38
Pieter van Wissing
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 60-63.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten